HOOFDSTUK 1 Owen liep langs een aantal deuren. Achter een van deze deuren zat zijn nieuwe partner, robot D-D10, ook wel genoemd “David”. ‘Deze deur is het,’ zei Ryan Fembrely, nu zijn baas. Owen ging naar binnen. Het was een kleine kamer, maar met smaak ingericht. Midden in de kamer stond een leren stoel, met daarin David. David keek op toen Owen en Ryan binnenkwamen. ‘Jullie zijn er..’ deelde hij mee. Owen was met verbazing geslagen. Misschien kwam dat door het feit dat Owen iets heel anders had verwacht dan wat er nu in de stoel zat. Een robot behoorde er toch als een robot uit te zien? Ryan, die Owen’s verbazing opmerkte, zei: ‘Ach, dat had ik je nog niet verteld? Zoals je weet is David een grote stap voor ons. We hebben hem er net zo laten uitzien als een mens, tot op de huid toe.’ Owen keek naar de robot die voor hem in de stoel zat: Hij leek een jaar of dertig, met blond haar en groene ogen. Owen kon het haast niet geloven. ‘Voel maar aan mijn arm,’ sprak David, ‘hij zal net zo zacht zijn als de jouwe.’ Owen pakte zijn arm en streek erover heen. ‘Wauw.’ Stamelde hij ten slotte. ‘Dit is echt geweldig.’ Ryan keek hem aan met een twinkeling in zijn ogen. ‘Dat weet ik. Ik zal jullie nu alleen laten, zodat jullie aan elkaar kunnen wennen,’ zei Ryan, en hij sloot de deur. Er viel een stilte in de kamer. ‘Hebt u al eerder partners zoals ik gehad?’ Vroeg David. ‘Nee, jij bent de eerste.’ En hopelijk ook de laatste, dacht Owen bij zichzelf. ‘Mag ik vragen wat Mensen zoal eigenlijk doen? Het heeft me altijd al geïnteresseerd.’ Owen zuchtte. Dit werd een lange dag. ‘Wij mensen hebben verschillende vormen van vermaak, zoals lezen, sporten, uitgaan. Wij hebben ook behoeftes, zoals naar de wc gaan en eten en drinken.’ David keek hem aan. ‘Daar heb ik geen last van,’ zei hij, ‘wij robot’s kunnen veel, maar hebben weinig nodig.’ ‘O. Zal ik je de stad Hosua-Fei laten zien?’ David knikte, en beiden stonden ze op. Ze verlieten samen het gebouw onder toezien van Ryan, die hun aandachtig in het oog hield. ‘Waarom hebben jullie gebouwen nodig?’ Vroeg David. Owen dacht er lang over na. ‘Dat weet ik eigenlijk niet, om eerlijk te zijn.’ Zwijgend liepen ze verder. ‘Jij lijkt verdomd veel op een mens, wist je dat?’ David knikte langzaam. ‘Zoiets is mij al meerdere keren verteld, en het is erg boeiend om te horen, dat mijn Meesters erg hun best hebben gedaan op mij.’ Owen knikte alleen maar. Uiteindelijk bereikten ze het huis van Owen, een kleine bungalow aan het randje van de stad. ‘Het is net.. Een doos.’ Zei David. ‘Zo klein.’ Owen beschouwde dit als een belediging en liet David nukkig de rest van de kamers zien. Toen David alles had gezien, liepen ze naar de bar waar Owen altijd zat. ‘Ha Marcel! Twee biertjes graag!’ David keek op. ‘Je kunt toch wel drinken hè?’ Vroeg Owen. ‘Ik heb een voedselzak, als je dat bedoelt.’ ‘Juist.. doe toch maar een biertje, Marcel!’ Marcel knikte en liep naar de vrieskamer. ‘Hier zit ik altijd,’ zei Owen, ‘naar de mensen te kijken, te genieten van het uitzicht. Tja. Zullen we maar weer gaan?’ David knikte. Samen liepen ze weer terug naar Fembrely & Co, het bedrijf van Ryan. ‘Jij bent de enige normale man die ik tot nu toe heb gezien.’ Deelde David mee. ‘O. Nou, bedankt. Denk ik.’ ‘En? Hoe ging het?’ Vroeg Ryan, toen ze het gebouw binnenliepen. Owen en David keken elkaar aan. ‘Het ging.’ Zei Owen. Ryan knikte verheugd.